AFGEROND ONDERZOEK
IRIS-STUDIE
Verloskundigen doen steeds vaker routine echoscopisch onderzoek in het derde trimester van de zwangerschap. Door groeiachterstand eerder op te sporen zou perinatale mortaliteit en morbiditeit voorkomen kunnen worden. Maar de echo zou ook ongerustheid kunnen veroorzaken en kunnen leiden tot onnodig medisch ingrijpen en hoge kosten.
Achtergrond
In de IRIS studie (IUGR Risk Selection Study) onderzoeken we de voor- en nadelen van routine echoscopie in het derde trimester. Aan de IRIS studie nemen zestig verloskundigenpraktijken deel in een stepped wedge cluster gerandomiseerd onderzoek. Alle praktijken beginnen met de zorg te verlenen zoals ze dat altijd al deden. Stapsgewijs gaan praktijken vervolgens over op het routinematig aanbieden van twee extra echo’s in de zwangerschap, een bij 28 tot 30 weken en een bij 34 tot 36 weken. Tot een week na de geboorte meten we perinatale mortaliteit en morbiditeit, het aantal medische interventies, ongerustheid en kosten.
Doel
Onderzoeken of de voordelen van routine-echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap opwegen tegen de nadelen.
Vraagstellingen/hypothese
- Leidt routine-echoscopie tussen 28 en 30 weken zwangerschap en 6 weken later tussen 34 en 36 weken zwangerschap tot een vermindering van ernstige perinatale uitkomsten vergeleken met gestandaardiseerde fundus-symfyse metingen onder laag risico vrouwen in de eerstelijn? Is routine-echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap kosteneffectief?
- Hoe is de samenwerking tussen professionals met betrekking tot het beleid rond opsporing en ‘behandeling’ van groeivertraging en hoe kan deze verbeterd worden?
- Wat zijn positieve en negatieve ervaringen van vrouwen met de methode van monitoring van foetale groei in het derde trimester? Hoe kunnen vrouwen en professionals omgaan met ethische vraagstukken rond onverwachte bevindingen bij
echoscopie en onterechte verdenking van groeivertraging?
Als extra budget beschikbaar komt, zullen aanvullende onderzoeksvragen worden beantwoord op het gebied van lange termijngevolgen voor de kinderen en innovatieve technieken om intra-uteriene groeivertraging te voorspellen en te monitoren.
Relevantie
Echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap wordt steeds vaker routinematig aangeboden, ondanks het gebrek aan evidence dat dit (kosten) effectief is. Het is essentieel om aan te tonen dat routine-echoscopie kan bijdragen aan verbetering van belangrijke klinische uitkomsten voordat routinematige screening wordt ingevoerd.
Resultaten
Aan het onderzoek hebben 60 Nederlandse verloskundigenpraktijken deelgenomen en het is uitgevoerd onder 13.046 vrouwen met een laag-risico zwangerschap: 7.067 in de interventiegroep en 5.979 in de controlegroep. In de interventiegroep kregen zwangere vrouwen standaard twee groei-echo’s aangeboden, in de controlegroep werd de gebruikelijke zorg aangeboden met een groei-echo alleen wanneer daarvoor een medische reden was. Alhoewel groeivertraging vaker werd vermoed bij de vrouwen in de interventiegroep (32% versus 19%) leidde dit niet tot betere gezondheidsuitkomsten. In de interventiegroep kwamen ernstige gezondheidsuitkomsten bij 1,7% van de kinderen voor en in de controlegroep bij 1,8%. Dit verschil is niet statistisch significant.
Bij 10% van de vrouwen in de interventiegroep en 3% in de controlegroep werd gedacht dat er sprake was van groeivertraging terwijl de baby bij de geboorte niet te klein bleek. In de interventiegroep werd de bevalling iets vaker ingeleid (15,9% versus 13,7%).
Geen extra standaard echo’s
In de IRIS-studie leidde het standaard aanbieden van twee echo’s in de laatste drie maanden van de zwangerschap niet tot betere gezondheidsuitkomsten voor de baby en er werden wel meer bevallingen ingeleid. Op basis van deze resultaten is het aanbieden van standaardecho’s in de laatste drie maanden van de zwangerschap aan vrouwen met een laag risico op complicaties niet aan te bevelen. Verder onderzoek is nodig naar het voorkomen van slechte uitkomsten door groeivertraging.
Het artikel over de hoofdresultaten van de IRIS-studie is op 15 oktober 2019 verschenen in het gezaghebbende British Medical Journal (BMJ). Dit artikel is gratis beschikbaar en te downloaden via de volgende link https://www.bmj.com/content/367/bmj.l5517.
Bezoek de website van de IRIS-studie.
ALLOCHTONE ZWANGERE ALS CLIËNT
Allochtone zwangere als cliënt in de eerstelijns verloskundige zorg en kraamzorg in Nederland: redenen voor inadequaat gebruik.
Onderwerp studie
Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat er relatief meer vrouwen van niet-westerse allochtone afkomst laat intreden in het verloskundig zorgtraject en/of minder bezoeken afleggen bij de verloskundige ten opzichte van autochtone vrouwen. Ook binnen de kraamzorg heeft eerder onderzoek aangetoond dat relatief meer allochtone vrouwen helemaal geen of een minimaal aantal uren kraamzorg aanvragen ten opzichte van autochtone vrouwen. De redenen voor dit inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg zijn niet duidelijk.
Dit onderzoek bestudeert daarom het inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg door sommige niet-westerse allochtone vrouwen ten opzichte van andere vrouwen uit dezelfde herkomstgroep die wel adequaat gebruik hebben gemaakt van de prenatale en postnatale zorg. Daarnaast worden de ervaringen van verloskundigen en kraamverzorgenden bij de zorgverlening aan allochtone vrouwen onderzocht.
Opzet studie
Dit onderzoek vormt een onderdeel van de overkoepelende Deliver studie en zal zoveel mogelijk gebruik maken van dezelfde gegevensbronnen, die verzameld worden bij de 20 verloskundige praktijken in Nederland. De gegevensbronnen bestaan uit de cliëntadministraties, bestaande verloskundige registratiesystemen en vragenlijsten uitgezet bij cliënten, verloskundigen en kraamverzorgenden. Specifiek voor deze deelstudie zullen er individuele interviews gehouden worden met verloskundigen en kraamverzorgenden. Daarnaast zullen er focusgroepen en diepte interviews met allochtone cliënten plaatsvinden, gericht op de verloskundige zorg en kraamzorg aan allochtone cliënten en hun visie op verloskundige zorg, bevalling en kraamzorg in Nederland.
Populatie
Het onderzoek wordt verricht onder zwangere vrouwen afkomstig uit de vier grootste niet-westerse allochtone groepen in Nederland, namelijk zwangeren van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse herkomst.
Resultaten
Nog niet bekend
Tijdspad
Dit onderzoek start in 2011 en wordt in 2013 afgerond. Er zijn diverse publicaties gepland, namelijk:
- Systematische review van de determinanten van het gebruik van de prenatale en postnatale zorg door allochtone vrouwen in Westers landen (tweede helft 2011).
- Knelpunten, werkdruk en oplossingen in de verloskundige zorg en kraamzorgverlening aan allochtone vrouwen vanuit het perspectief van verloskundigen en kraamzorgverzorgers in Nederland (tweede helft 2011).
- Redenen voor inadequaat gebruik van de verloskundige zorg en kraamzorg door allochtone cliënten (eerste helft 2012).
- De ervaren kwaliteit van de verloskundige zorg en kraamzorg, behoeften en verwachtingen van allochtone vrouwen (tweede helft 2012).
- Richtlijnen en standaard werkprocedures in de verloskundige zorg en kraamzorg voor allochtone vrouwen in Nederland (eerste helft 2013).
Credits
1e Promotor:
Prof. Dr. W.L.J.M. (Walter) Devillé, NIVEL Utrecht
2e Promotor:
Prof. Dr. A.L. (Anneke) Francke, NIVEL Utrecht
Co-promotoren:
Dr. T.A. (Trees) Wiegers, NIVEL Utrecht
Dr. Ir. J. (Judith) Manniën, afdeling Midwifery Science
PhD student:
Agatha Boerleider, NIVEL Utrecht
Subsidie
De studie wordt gefinancierd door het NIVEL en de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen.
Meer weten?
Neem contact op met Agatha Boerleider via a.boerleider@nivel.nl.
BUILDING A MODEL FOR QUALITY CARE
Building a model for quality care during labour for low-risk women: the importance of care provider and care setting.
Onderwerp studie
Het Nederlands verloskundig systeem is uniek in de wereld. De helft van alle vrouwen begint haar bevalling onder supervisie van een eerstelijns verloskundige en ongeveer een derde van de vrouwen bevalt thuis. Het is niet goed onderzocht of deze bevalsituatie veilig is en naar tevredenheid van de barende vrouw. Deze studie brengt de kwaliteit van zorg tijdens de bevalling in kaart. De focus ligt op de plek van de geboorte (thuis, ziekenhuis of bevalcentrum) en op de verantwoordelijke zorgverlener, de verloskundige of de gynaecoloog aan het begin van de baring. Er wordt gekeken naar de gevolgen voor de gezondheid van de moeder en naar de ervaringen van de moeder. Deze studie draagt bij aan de optimalisatie van de verloskundige zorg in Nederland en in andere landen waar steeds meer thuisbevallingen plaatsvinden en verloskundigen zorg verlenen aan moeder en kind tijdens zwangerschap en baring.
Opzet studie
Er worden databestanden uit The Lemmon-study gekoppeld aan de Perinatale Registratie Nederland-gegevens. The Lemmon study heeft over een periode van twee jaar, 2004 tot 2006, de ernstige complicaties bij barende vrouwen in Nederland geregistreerd. De gegevens van de Perinatale Registratie Nederland worden aangeleverd door verloskundigen, kinderartsen en gynaecologen. Ook wordt er gebruik gemaakt van de unieke prospectief verzamelde cohortgegevens van de Deliver studie.
Er worden kwalitatieve interviews gehouden met vrouwen waarvan tijdens de baring de zorg werd overgedragen van een verloskundige naar een gynaecoloog en tot slot: er worden internationale vergelijkingen gemaakt met gegevens uit Engeland en Canada.
Populatie
Vrouwen die aan de baring beginnen.
Inclusie criteria
Vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baring.
Exclusie criteria
Vrouwen die tijdens een eerdere bevalling complicaties hadden, die een ziekte hebben of die complicaties hebben ontwikkeld tijdens de zwangerschap.
Resultaten
Het doel van het project was om de effecten te onderzoeken van type zorgverlener en plaats van bevalling op kwaliteit van zorg tijdens de baring.
Uitkomsten bij moeder en kind
We combineerden gegevens van een nationale studie naar ernstige maternale bevallingsuitkomsten (LEMMoN-studie) met gegevens van de Nederlandse registratie van gegevens van verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen (PRN). Met deze gecombineerde dataset vergeleken we ernstige maternale uitkomsten tussen vrouwen die in de eerste en tweede lijn aan de baring begonnen en tussen geplande thuis- en ziekenhuisbevallingen.
PRN-gegevens zijn ook gebruikt om het percentage keizersneden te onderzoeken in verschillende subgroepen vrouwen en de factoren die samenhangen met het relatief lage aantal keizersneden in Nederland. Daarnaast vergeleken we sterfte en ernstige uitkomsten bij baby’s onder vrouwen in de eerste lijn die thuis wilden bevallen en zij die van plan waren om in het ziekenhuis te bevallen.
Data van de Deliver-studie werden gebruikt om het aantal medische interventies en maternale uitkomsten te vergelijken tussen geplande thuisbevallingen en geplande ziekenhuisbevallingen.
Vrouwen in de eerste lijn die al eerder kinderen hadden gekregen en die van plan waren om thuis te bevallen, én hun baby’s, hadden minder vaak ernstige uitkomsten, vergeleken met degenen die van plan waren om in het ziekenhuis te bevallen. Voor vrouwen die hun eerste kind kregen, waren er geen verschillen tussen geplande thuisbevallingen en geplande ziekenhuisbevallingen. Vrouwen die in de eerste lijn aan de bevalling begonnen, hadden minder vaak ernstige uitkomsten vergeleken met degenen die in de tweede lijn aan de bevalling begonnen. Onze resultaten suggereren dat het mogelijk is om een groep vrouwen te selecteren die weinig kans heeft op het ontwikkelen van complicaties en die in de eerste lijn aan de bevalling kan beginnen en kan kiezen om thuis of in het ziekenhuis te bevallen.
Ervaringen van vrouwen
Naast veiligheid zijn er zorgen over de impact van verwijzing tijdens de bevalling op de ervaringen van vrouwen. Data van de Deliver-studie zijn gebruikt om verschillen te onderzoeken in het gevoel van controle van vrouwen en hun tevredenheid met de zorgverlener. Onze hypothese was dat verwijzing tijdens de bevalling een grotere impact zou hebben op vrouwen met een geplande thuisbevalling vergeleken met een geplande ziekenhuisbevalling. In de Deliver-studie vonden we dat vrouwen in de eerste lijn die van plan waren thuis te bevallen een groter gevoel van controle hadden en meer tevreden waren over de zorg van hun zorgverlener vergeleken met degenen die in het ziekenhuis wilden bevallen. Vrouwen die verwezen werden tijdens de bevalling van de eerste naar de tweede lijn hadden minder gevoel van controle en ze waren minder tevreden dan degenen die niet verwezen werden. Echter, van de vrouwen die verwezen werden, hadden degenen die van plan waren thuis te bevallen een groter gevoel van controle en waren ze meer tevreden dan vrouwen die van plan waren om in het ziekenhuis te bevallen. De verschillen tussen de groepen waren over het algemeen klein. Desalniettemin werd de hypothese dat verwijzing tijdens de bevalling een negatiever effect heeft op vrouwen die van plan zijn thuis te bevallen, vergeleken met hen die van plan zijn om in het ziekenhuis te bevallen niet bevestigd.
Gegevens van de Deliver-studie zijn ook gebruikt om relaties te onderzoeken tussen angst en depressieve gevoelens en de keuze voor plaats van bevalling en de relatie tussen plaats bevalling en het slagen van borstvoeding. Deze resultaten zijn nog niet gepubliceerd.
Om meer inzicht te krijgen in factoren die een rol spelen in de ervaringen van vrouwen rond verwijzingen, hebben we interviews gehouden met vrouwen die hun bevalling begonnen in de eerste lijn en die verwezen zijn naar de tweede lijn tijdens de bevalling. We vonden dat het belangrijk is voor vrouwen dat verloskundigen de zorg persoonlijk overdragen als vrouwen verwezen worden en dat ze blijven totdat vrouwen zich veilig voelen bij het ziekenhuisteam. Persoonlijke continuïteit van zorg, waarbij de verloskundige bleef tot het einde van de bevalling, werd enorm gewaardeerd maar niet altijd verwacht. Angst voor transport tijdens de bevalling was een reden voor vrouwen om voor een ziekenhuisbevalling te kiezen maar ook om te kiezen voor een thuisbevalling. Keuze voor plaats van bevalling bleek variabel te zijn; de meeste vrouwen maakten een keuze voor de plaats van bevalling tijdens de zwangerschap en beseften goed dat ze altijd enige tijd thuis zouden doorbrengen en mogelijk ook enige tijd in het ziekenhuis. Deze bevindingen hebben belangrijke consequenties voor de manier waarop vrouwen informatie krijgen over het plannen van hun plaats van bevalling en voor de organisatie van zorg tijdens de bevalling.
Internationale vergelijking
We hebben gegevens van de PRN gecombineerd met gegevens van een grote studie in Engeland (‘the Birthplace study’) om het aantal medische interventies en maternale uitkomsten te vergelijken tussen geplande thuisbevallingen en geplande ziekenhuisbevallingen in beide landen. Deze resultaten zijn nog niet gepubliceerd.
In English
The overall aim of the project was to study the effects of care provider and place of birth on quality of care during labour. Data that were used in the studies are accessible with permission of the researchers involved and, where applicable, of PRN.
Maternal and neonatal outcomes
We merged data from a national study into severe maternal birth outcomes (LEMMoN study) with data from the Dutch register on midwifery, obstetric and neonatal care (PRN). With this merged dataset, we compared severe maternal outcomes between women who started labour in primary care versus in secondary care and between planned home versus planned hospital birth.
PRN data were used to examine the rate of caesarean section (CS) in subgroups of women and the factors that are associated with the relatively low CS rate in the Netherlands. In addition, we compared infant deaths and adverse infant outcomes among women in primary care at the onset of labour with planned home versus planned hospital birth.
Data from the Deliver study were used to compare medical interventions and maternal outcomes between planned home versus planned hospital births at the onset of labour.
Women in primary care, who had babies before, and who planned home birth had lower rates of severe adverse maternal outcomes compared to those with planned hospital birth and their babies had lower rates of adverse outcomes. For first time mothers, there were no differences between planned home and planned hospital births. Women who started labour in primary care had lower rates of severe adverse maternal outcomes compared to women who started labour in secondary care. Our results suggest that is possible to select a group of women at low risk of complications who can start labour in primary care and can choose to give birth either at home or in hospital.
Women’s experiences
In addition to concerns about safety, there have been worries about the impact of referral during labour on women’s experiences. Data from the Deliver study were used to compare women’s sense of control and satisfaction with their caregiver. We hypothesized that referral during labour has a greater impact on women with a planned home birth compared to those with a planned hospital birth. In the Deliver study, we found that women in primary care with planned home birth had a higher sense of control and they rated the quality of their caregiver as higher compared to those with planned hospital birth. Women who were referred during labour from primary to secondary care were less satisfied and had a lower sense of control compared to women who were not referred. However, women in the planned home birth group and who were referred had higher levels of sense of control and satisfaction with the caregiver than women in the planned hospital group. Overall, the differences between the planned home birth and planned hospital group were small. Nonetheless, the hypothesis that referral during labour has a more negative effect on women with planned home birth compared to those with planned hospital birth was not confirmed.
The Deliver study data were also used to examine the relationships between anxiety or depressed mood with planned place of birth and the relationship between place of birth and successful breastfeeding. These results have not been published yet.
To gain more insight into women’s experiences, we conducted interviews with women who started labour in primary care and who were referred to secondary care during labour. We found that it was important for women that midwives handed over their care in person in case of referral and stayed until women felt safe with the hospital team. Personal continuity of care, in which case the midwife stayed until the end of labour, was highly appreciated but not always expected. Fear of transportation during labour was a reason for women to choose hospital birth but also to opt for home birth. Choice of place of birth emerged as a fluid concept; most women planned their place of birth during pregnancy and were aware that they would spend some time at home and possibly some time in hospital. These findings have important consequences for the way women are informed about planned place of birth and for the organisation of care during labour.
International comparison
We combined routinely collected data from the Netherlands (PRN) with those from a large cohort study in England (the Birthplace study) to compare the rate of medical interventions and maternal outcomes among planned home and planned hospital births among low risk women in both countries. These results have not been published yet.
Data
Data die gebruikt zijn in de verschillende studies zijn toegankelijk met toestemming van betrokken onderzoekers en, waar van toepassing, van PRN.
Tijdspad
De studie is gestart op 1 januari 2011 en loopt tot 2015. De eerste drie internationale publicaties worden dit jaar voorbereid.
Credits
Senior onderzoekers:
Dr. J. (Ank) de Jonge en Dr. C.C. (Caroline) Geerts, beiden van de afdeling Midwifery Science
Subsidie
De studie wordt gefinancierd met een VENI-subsidie.
Meer weten?
Neem contact op met Ank de Jonge via j.dejonge1@vumc.nl.
CHLAMYDIA EN ANDERE INFECTIEZIEKTEN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP
Dit onderzoek wil de kennis van verloskundigen en zwangere vrouwen over infectieziekten in kaart brengen. Het gaat om de infectieziekten toxoplasmose, listeria, Q-koorts en cytomegalovirus. Deze ziekten kunnen schadelijk zijn voor de baby en hadden voorkomen kunnen worden in de zwangerschap.
Ook wordt er gekeken naar het percentage zwangere vrouwen die een chlamydia infectie hebben en er wordt onderzocht wat de risicofactoren onder zwangere vrouwen zijn voor het hebben van een chlamydia infectie. Chlamydia kan bijvoorbeeld vroeggeboorte, maar ook een oogontsteking of longontsteking bij de pasgeboren baby tot gevolg hebben. Desondanks wordt er bijna nooit gescreend op een chlamydia infectie tijdens een zwangerschap.
Met dit deze studie hoopt de afdeling Midwifery Science een model te ontwikkelen waarin de risicofactoren voor chlamydia trachomatis staan, zodat een verloskundige weet wanneer ze een vrouw het beste kan screenen op chlamydia.
Opzet studie
Er wordt op diverse manieren kwantitatief onderzoek gedaan aan de hand van vragenlijsten. Om de kennis van verloskundigen en zwangeren te bepalen worden er vragenlijsten uitgestuurd naar cliënten die mee hebben gedaan aan de Deliver studie en aan eerstelijns verloskundigen. Verder worden er video-opnamen van intakegesprekken tussen cliënten en verloskundigen geanalyseerd op de voorlichting over infectieziekten (deze opnamen zijn gemaakt voor de Deliver studie). Om de prevalentie van chlamydia onder zwangere vrouwen te bepalen, wordt er een uitstrijkje afgenomen en een vragenlijst ingevuld. Er wordt op chlamydia gescreend bij een groep van duizend zwangere vrouwen jonger dan 30 jaar, woonachtig in grote steden.
Tot slot wordt er een systematisch review uitgevoerd.
Populatie
Zwangere cliënten, die via de twintig verloskundigenpraktijken deelnemen aan de Deliver studie. Duizend vrouwen jonger dan 30 jaar, woonachtig in grote steden en hun partners.
Alle werkzame eerstelijns verloskundigen in Nederland.
Resultaten
Nog niet bekend.
Tijdspad
De studie is gestart medio 2009 en wordt in 2012 afgerond. In juni 2011 worden de resultaten gepresenteerd (ICM Congres) over de kennis preventiemaatregelen voor toxoplasmose, listeriose en cytomegalovirus onder zwangere vrouwen. Eind 2011 wordt de eerste publicatie over dit onderwerp verwacht.
Credits
Promotoren:
Prof. E. (Eileen) Hutton, hoogleraar Midwifery Science
Prof. Dr. F.G. (François) Schellevis, NIVEL Utrecht en EMGO+ VUmc Amsterdam
Co-promotoren:
Dr. E. (Evelien) Spelten, afdeling Midwifery Science.
Dr. ir. J. (Judith) Manniën, afdeling Midwifery Science
PhD student:
M.T.R. (Monique) Pereboom MSc, afdeling Midwifery Science
Subsidie
Dit onderzoek wordt gefinancierd door de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen.
Meer weten?
Neem contact op met Monique Pereboom via m.pereboom@vumc.nl.
COOL-STUDY: Continuous Support During Labor
Literature describes positive effects of continuous support during labour on the appreciation and satisfaction of women, a shorter average time of the expulsion period, less assisted deliveries (forceps and vacuum-assisted vaginal births) and caesarean sections and less use of drug pain treatments.
Study
The Royal Dutch Organization of Midwives (KNOV) conducted a pilot study on continuous support among 125 women in labour. Five midwife-led practices provided their clients continuous support during labour. The results of this pilot showed a decrease in referrals from first to second line care (34% versus 41%) (LVR, 2010).
To draw significant conclusions on the pilot study results, a larger study was set up, named the COOL-study. COOL stands for continuous support during labour. The COOL-study is a study conducted by the Midwifery Science department, AVAG/EMGO+, VUmc commissioned by the KNOV.
The purpose of this study is to research the effect on referrals after applying continuous support during labour. Furthermore, this study examines woman’s satisfaction with their labour and childbirth and their experiences in continuity of care.
This study is a prospective cohort conducted in midwifery-led practices in The Netherlands. Women with a physiological pregnancy, who start their labour under supervision of the midwife, will be included in this study.
The study term will be approximately 10 months.
Contact information
Visitor address:
Medical Faculty
Van der Boechorststraat 7
1081 BT Amsterdam
The Netherlands
Room: A-511
Email: Corine Verhoeven
DELIVER STUDIE
Deliver is een studie naar de kwaliteit, organisatie en toegankelijkheid van de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland. Het doel van de studie is het inventariseren en beschrijven van de actuele situatie op het gebied van de verloskundige zorgvraag en –verlening. De resultaten van deze studie kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het optimaliseren van de verloskundige zorg in Nederland en de spilfunctie van de verloskundige hierin.
De Deliver studie is de eerste grootschalige nationale studie die deze informatie heeft verzameld. Het toekomstige (overheids)beleid voor de verloskundige zorg zal mede door de informatie uit de Deliver studie bepaald kunnen worden. De studie geeft een beter inzicht in het huidig verloskundig systeem en het zal verloskundig onderzoek stimuleren en ‘evidence-based practice’ ondersteunen. Deliver staat voor Data EersteLIjns VERloskunde.
Er zijn inmiddels zes promotietrajecten afgerond met data uit de Deliver studie, namelijk:
- Allochtone zwangere als cliënt in de eerstelijns verloskundige zorg en kraamzorg in Nederland: redenen voor inadequaat gebruik
- Chlamydia en andere infectieziekten tijdens de zwangerschap
- Counseling voor prenatale screening en diagnostiek
- Determinanten van zorggebruik in de prenatale periode
- Pijnbeheersing tijdens de baring
- Prenatale screening en islam
En er zijn momenteel nog vier promotietrajecten in uitvoering, namelijk:
- Continuous support for women during childbirth
- Organisation of Care
- Lifestyle of pregnant women
- De rol van partners in de besluitvorming (on hold)
Opzet studie
Twintig verloskundigenpraktijken verspreid over Nederland hebben deelgenomen aan de Deliver studie. Er zijn kwantitatieve en kwalitatieve gegevens verzameld. De deelnemende praktijken hebben een jaar lang aan alle cliënten gevraagd om drie vragenlijsten in te vullen. Eén aan het begin van de zwangerschap, één aan het einde van de zwangerschap en één na de bevalling. Er hebben 7894 vrouwen deelgenomen, waarvan 1764 complete zorggevallen die alle drie de vragenlijsten hebben ingevuld en dus van begin van de zwangerschap tot na de bevalling zijn gevolgd. Het primaire doel van de vragenlijsten is het bepalen van de wensen en ervaringen van de cliënten over de verloskundige zorg. Deze gegevens worden gekoppeld aan de gegevens van de Stichting Perinatale Registratie Nederland (LVR1) en aan de zwangerschapskaartgegevens die verloskundigen bijhouden.
Om ook een beeld te krijgen van verwachtingen en ervaringen van partners van zwangeren omtrent de verloskundige zorg, hebben er vier focusgroepen plaatsgevonden met totaal 30 partners.
De verloskundigen en assistenten van de deelnemende praktijken hebben een week lang 24 uur per dag hun werkzaamheden bijgehouden om een gedetailleerd beeld van hun werkzaamheden te krijgen. Zo is in kaart gebracht hoeveel tijd er wordt besteed aan directe en niet-directe cliëntgebonden taken. Tevens hebben de verloskundigen een vragenlijst ingevuld over samenwerking met andere zorgverleners, hun takenpakket, hun attitude ten opzichte van hun werk en over het werken volgens richtlijnen.
Om na te gaan hoe tevreden andere zorgverleners zijn over hun samenwerking met eerstelijns verloskundigen, zijn 21 zorgverleners telefonisch geïnterviewd verdeeld over zeven verschillende beroepen.
Er is ook een vragenlijst naar alle verloskundigenpraktijken in Nederland gestuurd over de praktijkorganisatie en samenwerking en overleg. Deliver heeft 319 ingevulde vragenlijsten terug gekregen. Uit deze informatie zal bijvoorbeeld blijken hoe vaak er overleg is met huisartsen, kraamzorg en tweedelijn en waar dit overleg over gaat.
In zes verloskundigenpraktijken zijn opnames gemaakt van ruim 300 intakegesprekken met cliënten.
De enorme hoeveelheid gegevens op cliënt, verloskundige- en praktijkniveau zullen worden gekoppeld. Dit zal een uitgebreide database opleveren met landelijk representatieve gegevens over de kwaliteit, organisatie en toegankelijkheid van de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland.
Populatie
De deelnemende verloskundigenpraktijken zijn verspreid over Nederland en vormen een afspiegeling van de praktijken in Nederland qua grootte en urbanisatiegraad. Alle zwangere vrouwen die cliënt waren bij één van de twintig verloskundigenpraktijken gedurende de studieperiode en die Nederlands, Engels, Turks of Arabisch konden spreken, konden deelnemen aan de Deliver studie.
Resultaten
De resultaten worden op 14 september 2011 gepresenteerd op het lustrumsymposium van de AVAG. In juni 2011 is Deliver vertegenwoordigd op the International Confederation of Midwives in Durban.
In het Tijdschrift voor Verloskundigen zijn reeds drie artikelen over de Deliver-studie verschenen, namelijk:
-Deliver, een studie naar de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland, 2008, door Trudy Klomp, Evelien Spelten en Margreet van der Meijde.
-“Dit onderzoek gaat over ons”, voortgang van de Deliver studie, 2009, door Kristel Zeeman
-Voortgang Deliver, 2010, door Relinde van der Stouwe
Tijdspad
De dataverzameling van de Deliver studie heeft plaatsgevonden tussen september 2009 en april 2011. De studie is inmiddels afgerond.
Credits
De Deliver studie is opgezet en uitgevoerd in samenwerking met het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het EMGO+ Instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg.
Projectleiders:
Dr. E.R. (Evelien) Spelten, afdeling Midwifery Science
G.M.T. (Trudy) Klomp, MSc, afdeling Midwifery Science
Projectleden:
M.C. (Margreeth) van der Meijde, MBA, VUmc Amsterdam
Prof. Dr. F.G. (François) Schellevis, NIVEL Utrecht en EMGO+ VUmc Amsterdam
Dr. T.A. (Trees) Wiegers, NIVEL Utrecht
Prof. Dr. Ir. J. (Hans) Brug, EMGO+ VUmc Amsterdam
Dr. M.N.M. (Mireile) van Poppel, EMGO+ VUmc Amsterdam
Dr. J. (Ank) de Jonge, afdeling Midwifery Science
Dr. Ir. J. (Judith) Manniën, afdeling Midwifery Science
Drs. M.T.R. (Monique) Pereboom, afdeling Midwifery Science
Onderzoeksassistenten:
Drs. R. (Ruth) Baron, afdeling Midwifery Science
Drs. M. (Myrte) Westerneng, afdeling Midwifery Science
Subsidie
De studie wordt gefinancierd door de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen.
Meer lezen over Deliver?
Bezoek de website.
DETERMINANTEN VAN ZORGGEBRUIK
Determinanten van zorggebruik in de prenatale periode
Ontwerp studie
Welke vrouwen zijn kwetsbaar in de prenatale periode en welke karakteristieken hebben zij? Dit onderzoek brengt in kaart hoe de Nederlandse zwangere populatie zich beweegt in de eerstelijns zorg, met als doel het verbeteren van prenatale zorg.
Opzet studie
Dit onderzoek is opgebouwd uit vijf onderdelen. Het eerste deel is een systematic review, waarin de determinanten (karakteristieken) van zorggebruik bij vrouwen in westerse landen worden beschreven. Vervolgens richt het onderzoek zich op de Nederlandse situatie. In het tweede en derde deel van de studie wordt onderzocht hoe vaak en met welke redenen zwangeren ten opzichte van niet-zwangeren bij hun huisarts komen, en wat de achtergrondkenmerken van deze vrouwen zijn. In het vierde deel van de studie wordt het zorggebruik van de zwangere vrouw bij de verloskundige beschreven, hierin is specifiek aandacht welke determinanten geassocieerd zijn met dit zorggebruik. Als laatste wordt het zorggebruik van de zwangere beschreven bij andere zorgprofessionals. Uiteindelijk resulteert dit in een overzicht waarin duidelijk wordt hoe de zwangere zich beweegt in de eerstelijns zorg. De gegevens worden verkregen uit het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) en uit de Deliver studie.
Populatie
Zwangere vrouwen in Nederland.
Resultaten
Uit onderzoek is gebleken dat het belangrijk is dat zwangere vrouwen goede en adequate prenatale zorg krijgen. Als dit niet zo is, neemt de kans op negatieve zwangerschapsuitkomsten, zoals vroeggeboorte, groeivertraging van de baby, maar ook babysterfte, toe. Uit internationale literatuur kan worden geconcludeerd dat er vrouwen zijn die minder zorg gebruiken of later dan gewenst voor het eerst bij een verloskundig hulpverlener komen. Deze vrouwen hebben meer kans op de bovengenoemde negatieve zwangerschapsuitkomsten. Voorbeelden van vrouwen die meer risico lopen zijn: vrouwen met meer dan drie kinderen, vrouwen die onverzekerd zijn, vrouwen met een laag opleidingsniveau, vrouwen jonger dan 20 jaar, vrouwen die in achterstandswijken wonen en vrouwen die roken.
Tijdspad
De studie is gestart in 2008 en wordt in 2013 afgerond. Er zijn diverse publicaties gepland, namelijk:
- Determinants of late and/or inadequate use of prenatal healthcare in high-income countries: a systematic review (2011)
- Pregnant versus non-pregnant women in general practice: diagnoses, prescription, referrals, and rates of consultation (zomer 2011).
- A 10 year trend of health care utilization of women of reproductive age: a longitudinal cohort design (eind 2011)
- Determinants of health care utilization in primary midwifery practice in the Netherlands: a prospective cohort study (zomer 2012)
- Determinants of health care utilization of low risk pregnant women in the Netherlands: a prospective cohort study (eind 2012)
Credits
Promotoren:
Prof. Dr. S.A. Reijneveld, afdeling Gezondheidswetenschappen, UMC Groningen,
Rijksuniversiteit van Groningen
Prof. Dr. F.G. Schellevis, NIVEL Utrecht en EMGO + VUmc Amsterdam
Co-promotoren:
Dr. D.E.M.C. Jansen, afdeling Gezondheidswetenschappen, UMC Groningen,
Groningen, Rijksuniversiteit van Groningen en afdeling ICS, Rijksuniversiteit Groningen
Dr. F. Baarveld, Huisartsopleiding UMC Groningen, Rijksuniversiteit Groningen
Dr. C. v/d Schans, Hanzehogeschool Groningen, Transparante zorgverlening,
Groningen
PhD student en docent:
Drs. E. I. (Esther) Feijen-de Jong, Academie Verloskunde Amsterdam Groningen
Subsidie
Dit onderzoek wordt gefinancierd door de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen en het UMCG.
Meer weten?
Neem contact op met Esther Feijen-de Jong via esther.feijen@inholland.nl.
INCAS STUDY
Implementation of an integrated care system for women during labour: bridging the gap between primary and secondary care. A problem analysis. (INCAS study).
Background
Integrating primary midwifery and secondary midwifery and obstetric care during labour fulfils an urgently felt societal need to reduce infant deaths, improve birth outcomes and women’s experiences and to reduce unnecessary medical interventions and health care costs.
Currently, the percentage of referrals during labour from primary to secondary care is rising. Disadvantages of referrals during labour are that women who have been referred during labour look back more negatively on their birth, that vital information may get lost during handover, and that there is no continuity of support during labour. Continuous support is associated with fewer instrumental deliveries, less pain relief and more satisfaction among women. However, most referrals are for indications that only imply a moderate increase in risk, for instance prolonged rupture of membranes, meconium stained liquor, request for pain relief or failure to progress in labour. These indications lead to routine interventions such as continuous foetal monitoring, pain relief or augmentation of labour.
Objectives
Main objective
We aim to conduct an in-depth problem analysis of facilitators and barriers for implementation of an integrated system of care for women in labour, with the aim to develop an implementation strategy.
Specific objectives
The objectives of the proposed study are:
To identify characteristics of the optimal model for integration of care in the Netherlands
To examine the facilitators and barriers of integrating primary and secondary care during labour, in particular for women who develop moderate risk factors.
To design an implementation strategy to integrate primary and secondary care during labour.
In a subsequent study, we can implement and evaluate this new strategy and conduct an economic evaluation. If successful, this will revolutionize maternity care as we know it in the Netherlands.
Methods
Study design
The INCAS study comprises a systematic analysis of determinants of innovation using a combination of quantitative and qualitative methods.
Study population
The health care innovation of integrating midwifery and obstetric care is primarily aimed at women in labour who currently receive primary care (for which the primary care midwife is responsible) as well as secondary care (for which the obstetrician is responsible).
In the proposed study, we will carry out a problem analysis for which we will focus on health professionals involved in the care of pregnant women as well as other stakeholders.
The study consists of four sub-studies
Mapping of current referrals during labour and their subsequent management and outcomes. Baseline data from patient records will be collected retrospectively from six hospitals.
A Delphi study to identify characteristics of the optimal model for integration of care, in which obstetricians, midwives and obstetrics & gynecology nurses participate.
A qualitative survey (focus groups and interviews) among professionals and other stakeholders to identify facilitators and barriers to integration of midwifery and obstetric care Next, a quantitative survey among a large random sample of midwives and obstetricians in the country will be conducted to assess which determinants are most important.
Finally, an implementation strategy will be developed. This strategy will be evaluated in a subsequent study.
Projectleaders and collaborations
Dr. Ank de Jonge, midwife / senior researcher, AVAG, EMGO/VumC, Afdeling Midwifery Science, ank.dejonge@vumc.nl; 020-4448196
Prof Ben Willem Mol, gynaecoloog/ hoogleraar klinische evaluatiestudies in obstetrie, gynaecologie en fertiliteit, AMC, b.w.mol@amc.uva.nl
Prof Eileen Hutton, verloskundige/hoogleraar, AVAG, EMGO/VumC, Afdeling Midwifery Science, huttone@mcmaster.ca
Dr Judith Manniën, senior researcher/ epidemiologist, AVAG, EMGO/VumC, Afdeling Midwifery Science, j.mannien@vumc.nl; 020-4448406
Hilde Perdok-van Oostveen, midwife / researcher, AVAG, EMGO/VumC, Afdeling Midwifery Science, h.perdok@vumc.nl; 020-4449987
Projectmembers
Dr R Batenburg, projectadviseur, programmaleider NIVEL
Dr Siep de Boer, projectadviseur, gynaecoloog Antonius zkh, Sneek
Prof MM Levi, bestuurlijk verantwoordelijke, voorzitter raad van bestuur AMC
Drs Marianne Nieuwenhuijze, projectadviseur, Verloskundige/onderzoeker Verloskunde academie Maastricht
Drs Pien Offerhaus, projectadviseur, verloskundige/beleidsmedewerker KNOV
Dr A van Kempen, projectadviseur, kinderarts Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Amsterdam
Drs Corine Verhoeven MSc, projectadviseur, verloskundige Maxima Medisch Centrum Veldhoven.
Dr Trees Wiegers, senior onderzoeker /epidemioloog NIVEL
Dr Jeroen van Dillen, gynaecoloog, UMC Nijmegen
Dr Marlies Rijnders, verloskundige/onderzoeker TNO
Corrie Hartog, O&G verpleegkundige
Rachel Verweij, Het Ouderschap
Time schedule
December 2011 till December 2012
Subsidy
ZonMW (www.zonmw.nl)
Contact
Dr. Ank de Jonge, midwife / senior researcher, dept Midwifery Science, ank.dejonge@vumc.nl ; 020-4448196
PIJNBEHEERSING TIJDENS DE BARING
De Nederlandse vrouw heeft tegenwoordig een stem als het gaat om pijnbestrijding, zij is – in samenspraak met de verloskundige- degene die beslist. Het perspectief van deze studie ligt bij de barende vrouw én bij de verloskundige die haar begeleidt. Dit onderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de baringspijn van vrouwen in Nederland. Daarnaast hoopt de afdeling Midwifery Science met een aantal aanbevelingen de verloskundige zorg te kunnen verbeteren op het gebied van pijnbestrijding.
Opzet studie
Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief en een kwantitatief deel. Voor het kwalitatieve deel van de studie zijn veertien vrouwen geïnterviewd in de laatste maand van hun zwangerschap en nog eens veertien vrouwen twee tot zes weken na hun bevalling. Daarnaast wordt door middel van vier focusgroepen, van elk ongeveer tien tot twaalf verloskundigen, onderzocht wat de visie van verloskundigen is als het gaat over pijnbeheersing tijdens de baring. Naast de kwalitatieve studie wordt er ook een internationale literatuurstudie gedaan.
Het onderzoek is gedeeltelijk een promotietraject bij de studie Deliver. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde data en in de vragenlijsten van cliënten en verloskundigen, die deelnamen aan Deliver. In de Deliver vragenlijsten zijn vragen opgenomen over pijnbestrijding en –beheersing.
Populatie
In de groep vrouwen, die is geïnterviewd, zitten vrouwen die hun eerste kind kregen, maar ook vrouwen die al eens een bevalling hebben meegemaakt. Voor de interviews zijn zowel vrouwen van Nederlandse als Turkse, Marokkaanse en Surinaamse of Antilliaanse afkomst uitgenodigd omdat zij de grootste groepen in Nederland vertegenwoordigen. Ook is er rekening gehouden met leeftijd, opleidings- en urbanisatiegraad.
Inclusie criterium:
Voorwaarde voor de interviews met vrouwen was dat zij hun bevalling zouden starten bij de verloskundige.
Resultaten
De resultaten zijn nog niet bekend. Promovenda Trudy Klomp: ‘Ik ben momenteel analyses aan het doen en ik merk dat dé Nederlandse vrouw niet bestaat. Hoe vrouwen pijn tijdens de bevalling ervaren is persoonsgebonden. Persoonskenmerken van een vrouw spelen dus mee. Ik hoop daar in een later stadium aanbevelingen voor te kunnen doen.’
In juni 2011 worden de resultaten gepresenteerd op de International Confederation of Midwives in Durban. Daarna zal er een publicatie worden aangeboden aan een internationaal tijdschrift.
Tijdspad
De studie Pijnbeheersing tijdens de baring duurt vijf jaar. Eind 2008 is het onderzoek gestart en in 2011 verschijnt de eerste publicatie.
Credits
1e Promotor:
Prof. dr. A.L.M. (Toine) Lagro-Janssen, Hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen, UMC St. Radboud, Nijmegen
2e Promotor:
Prof. dr. E.K. (Eileen) Hutton, Hoogleraar Midwifery Science
Senior onderzoeker:
Dr. ir. J. (Judith) Manniën en Dr. J. (Ank) de Jonge, afdeling Midwifery Science
Mireille van Poppel, het EMGO+ VUmc Amsterdam
PhD student en docent:
G.M.T. (Trudy) Klomp, MSc, afdeling Midwifery Science
Subsidie
Het onderzoek wordt gefinancierd door de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen.
Meer weten?
Neem contact op met Trudy Klomp via trudy.klomp@inholland.nl.
PREGNANCY-SPECIFIC ANXIETY
Background:
Pregnancy is often viewed as a very positive time in a woman’s life. This despite the fact that this period is also characterised by many ongoing changes. As a consequence, pregnant women may experience pregnancy-specific anxiety (PSA). Women may for example have anxieties surrounding the birth itself, the well-being of her child, and her own well-being. Other anxieties may be related to the health care staff, the changing relationship with the partner and child-rearing issues. In recent times PSA has become an increasing topic of interest, especially since these anxieties have been suggested to be related to low birth weight, preterm birth, low apgar scores, increased risk of emergency cesarean section, and other obstetric complications.
Objectives:
The first objective is to find out whether the Pregnancy Related Anxiety Questionnaire-Revised (PRAQ-R) is suitable to measure PSA among a population including both nulliparous and primi-/multiparous women, since the measure was based on a sample that only included nulliparous women. The second objective is to gain insight in the relationship between PSA and perinatal outcomes such as low birth weight and preterm birth.
Methods:
Our study uses data from the Deliver study, a prospective cohort study examining primary care midwifery in The Netherlands from different perspectives, including the client’s perspective. In sum, 7685 pregnant women participated in the Deliver study by returning at least one out of three questionnaires. Our study focuses mainly on the respondents that filled in the first questionnaire which contained the PRAQ-R. The first questionnaire was administered between 0-35 weeks pregnancy and was completed by 6107 pregnant women. Data from the LVR1 (national midwifery registration) have been linked to the data to gain insight in perinatal outcomes.
Time schedule:
First publication is expected in the fall of 2012.
Credits:
Senior researchers:
Prof. E.K. (Eileen) Hutton, Department of Midwifery Science
Dr. P. (Paul) de Cock, Department of Midwifery Science
Dr. E. (Evelien) Spelten, Department of Midwifery Science
Prof. dr. A. (Adriaan) Honig, Department of Psychiatry
Junior researcher:
Drs. M. (Myrte) Westerneng, Department of Midwifery Science
Subsidy:
The project is financed by the Academie Verloskunde Amsterdam Groningen. Funding to continue this project into a PhD project has been found.
Contact:
Drs. M. (Myrte) Westerneng, Department of Midwifery Science
PRENATALE SCREENING EN ISLAM
De studie wil onderzoeken in hoeverre geloofsovertuiging een rol speelt in de besluitvorming rondom prenatale screening voor zwangere moslimvrouwen in Nederland. Het onderzoek wil een bijdrage leveren aan de ethische discussie rond prenatale screening en het wil de praktijk en de kennis bij moslimvrouwen inzichtelijk maken met betrekking tot de besluitvormingen rondom prenatale screening. Wat mag er en hoe kijken moslimvrouwen hier tegenaan? Tot slot wil de studie de kennis van de islam in het kader van de prenatale screening van verloskundigen inzichtelijk maken.
Opzet studie
De data uit de Deliver studie wordt geanalyseerd en daarnaast wordt er theologisch onderzoek gedaan in het kader van islam en prenatale screening. In vijf van de twintig, aan Deliver gelieerde verloskundigenpraktijken, zijn 300 eerste controles op video genomen en deze worden geanalyseerd. Er wordt gekeken of er aandacht is besteed aan de religieuze achtergrond van de zwangere vrouw tijdens de counseling van de prenatale screening. Bij deze video-intakes horen een aantal cliënt-, partner- en verloskundigenvragenlijsten.
Daarnaast worden vanuit twee cliëntvragenlijsten de combinatietest en de SEO uitgesplitst naar de levensbeschouwelijke achtergrond van de zwangere. De kennis van de verloskundigen over de islam met betrekking tot de prenatale screening wordt geanalyseerd uit de verloskundigenvragenlijst.
Tien diepte-interviews onder Marokkaanse zwangere vrouwen vormen het kwalitatief onderzoek. De leerregels en gewoonten binnen de diverse hoofdstromingen van de islam worden vanuit literatuurstudie benoemd.
Populatie
Vrouwen, die via de twintig verloskundigenpraktijken deelnemen aan de Deliver studie en tien Marokkaanse zwangere vrouwen.
Inclusie criteria
Bij de interviews moesten de vrouwen langer dan 20 weken zwanger zijn en enigszins de Nederlandse taal machtig zijn. Bij de video-intakes moesten de vrouwen de Nederlandse taal redelijk kunnen spreken en begrijpen.
Tussenresultaten
Uit vooronderzoek blijkt dat de islam verschillende stromingen kent. Onder soennieten en sjiieten wordt de Koran in sommige details verschillend geïnterpreteerd. Het blijkt een misvatting dat het ongeboren leven volgens de Koran alleen beëindigd mag worden als het leven van de moeder in gevaar is. Zo wordt onder Marokkaanse vrouwen een termijn van 60 dagen (11 weken en 3 dagen) gehanteerd voor afbreking van de zwangerschap.
Eerder onderzoek onder Turkse zwangere vrouwen in Nederland liet zien dat de Koran hen voorschrijft dat een zwangerschap tot de 120e dag na de bevruchting beëindigd mag worden, indien het kind ernstige aangeboren afwijkingen heeft. Dat is bij week 19 en 1 dag. De onderzoeksresultaten kunnen een pleidooi vormen om de 20-weken echo naar voren te halen naar 16 of 18 weken.
Tijdspad
De studie is in 2010 gestart en wordt in 2013 afgerond. Er zijn diverse publicaties gepland, namelijk:
- Islam and Prenatal Screening; practice and theory amongst Turkish Muslim women in the Netherlands (april 2011).
- The counselor of Prenatal Screening. Knowledge of Islam and its use within the scope of client decision making of prenatal screening (2011).
- Test uptake of the combined test and the SEO with regard to the religious background of the pregnant couple (2011).
- Religion and Prenatal Screening. The role of religion in client decision making and professional counseling regarding Prenatal Screening (eind 2011/begin 2012).
- Pregnant Muslim women and Prenatal Screening. Arguments used by Muslim women to accept or decline tests of Prenatal Screening (2012).
- Religious information regarding to the premature termination of pregnancy within the four Sunni schools of Islamic jurisprudence (2012).
- A philosophical/ethical paper/essay about “choices/ to choose” in general and specific during a pregnancy (optional) (2013).
Credits
Promotoren:
Prof. Dr. J.S. (Hans) Reinders, faculteit theologie, VU Universiteit Amsterdam
Prof. Dr. E.K. (Eileen) Hutton, hoogleraar Midwifery Science
Co-promotoren:
Dr. Ir. J. (Judith) Manniën, afdeling Midwifery Science
Dr. M.M. Ghaly (Mohamed), faculteit godsdienstwetenschappen, Universiteit van Leiden
PhD student, verloskundige en docent:
J. (Janneke) Gitsels – van der Wal MA
Subside
De AVAG en de Theologische Faculteit van de VU Amsterdam leveren een bijdrage aan de financiering van de studie.
Meer weten?
Neem contact op met Janneke Gitsels via janneke@hllp.nl.